De Termunter kerk ligt op een hoge wierde en is al van verre zichtbaar. Het gebouw beheerst de silhouet van het hele dorp. De kerk van Termunten heeft bij de bevrijding van ons land in 1945 een zware tol moeten betalen en was dicht bij de complete ondergang. Helaas er veel aan schoonheid verloren gegaan, zoals het mooie, gebeeldhouwde eikenhouten interieur, evenals het orgel, dat hoewel betrekkelijk klein, een juweeltje van orgelbouwkunst geweest moet zijn. Het orgel werd gebouwd door dezelfde bouwer, die ook het orgel in de Martinikerk te Groningen bouwde, Arp Schnitger.
De kerk, een schamele restant van een eens groter geheel, heeft een bewogen geschiedenis achter de rug. Er zijn duidelijke sporen die daarop wijzen. Van die geschiedenis is echter weinig bekend. Wellicht dat hier en daar in oude archieven en in bibliotheken nog verspreide gegevens verborgen liggen, die verzameld en geordend, ons een beeld kunnen geven van de lotgevallen, die het Godshuis in de loop der tijden heeft moeten ondergaan. Zoveel is wel bekend en zoveel laat zich wel vermoeden, dat we mogen zeggen, dat de geschiedenis van de kerk te Termunten nauw verweven is met de geschiedenis van Noordoost Groningen. Als we op het plein, waarop de kerk staat, zijn aangekomen, vallen al direct enkele dingen op. In de eerste plaats dat de kerk, niet zoals we zouden verwachten in het midden van het dorp ligt, maar op de uiterste noodwestpunt van de terp. In de tweede plaats merken we op dat de kerk niet op straathoogte ligt, maar 90cm dieper. De afgraving van het kerkhof rondom de kerk heeft dat duidelijk bewezen. We merken dit verschijnsel niet alleen bij de kerk van Termunten op, maar we zien hetzelfde bij andere Groninger kerken.
Het ligt voor de hand, dat al wat ons al bekend is over stormen en watervloeden die onze streken hebben geteisterd, hier te denken aan de invloed van de waterwolf. In het geheugen van de bewoners vinden we nog de vaste overtuiging dat Termunten eens veel groter is geweest. De historie van noordoost Groningen en verschillende gegevens van de restauratie van de kerk, pleiten voor de juistheid van deze mening. Termunten is niet meer wat het oude Termunten geweest is, evenmin als de tegenwoordige kerk is, wat zij vroeger was.
Als we de kerk aan de buitenzijde bekijken, valt ons direct een duidelijk verschil op in bouwstijl tussen de oostelijke en de westelijke helft van de kerk. Het oostelijke deel, het koor van de oude kerk, is rijkelijk versierd met sierlijke bogen en kraalranden, rozetvensters en kleine gebeeldhouwde kapiteeltjes. Vroeger moet alles veel meer gesproken hebben dan tegenwoordig. De kleur en de glans komen niet meer duidelijk tot uiting. Bij de bouw werd namelijk gebruik gemaakt van donker verbrande mondsteen 1). De westelijke helft echter is vrij van alle versiering. Over dit gedeelte is dan ook weinig te vertellen. De toren van de kerk kunnen we bijna buiten beschouwing laten.
Deze toren is een geheel nieuw bouwwerk, maar wel een ingenieuze vondst van de architecten om de westelijke muur van het gebouw te camoufleren die evenmin oorspronkelijk tot de kerk behoorde en vóór de vernieling in 1945 bestond uit een stijlloze muur van moderne kleine baksteen, die het geheel zeer ontsierde.
In het midden van de noord- en zuidgevel zien we iets bijzonders. We zien links een steunbeer en daarnaast een brok muur van een geheel andere kleur in geheel ander steen. Het is tufsteen. Bij nauwkeurige beschouwing herkennen we in dit grijze steenwerk een stuk, waarin nog een gedeelte van een raamboog is te vinden. Het is een restant van een oude tufstenen kerk, dat bij de restauratie voor de dag is gekomen en nu voorgoed zichtbaar is gemaakt. We zien dus niet Termuntens oudste kerkje voor ons, maar minstens Termuntens tweede kerk. Met vrij grote zekerheid kunnen we zelfs aannemen dat er nog een derde en mogelijk nog een vierde kerk is geweest. De ene van tufsteen en hout en de andere van uitsluitend hout. Gaan we nu terugrekenen, dan komen we tot het volgende resultaat: de toenmalige kerk is gebouwd in het laatst van de 13e eeuw. Daarvóór kunnen er twee tufstenen kerken gestaan hebben. Daarmee komen we dan tot in de 10e eeuw, als we een periode op 150 jaar stellen (voor een tufstenen kerk). Dan komt nog de houten kerkbouw en als we die periode op 100 jaar stellen, komen we daarmee in de achtste eeuw, de eeuw van de kerstening van het Friese volk. Hiermee hebben we niet alleen het vermoeden van een zéér hoge ouderdom van Termunten geuit, maar ook de veronderstelling, dat Termunten al zeer vroeg een centrum van christelijke prediking en zending onder het Friese volk is geweest. Termunten was ook door zijn geografische ligging, aan de monding van de Aa-stroom, uitstekend geschikt voor kooplieden. Via de Eems was het gemakkelijke te bereiken en langs de Aa-stroom was de toegang tot het achterland mogelijk.
Dat ook Termunten terpenverhoging heeft gekend, is nog aan de kerk te zien. Allereerst aan de geglazuurde 'plint', dat rondom het nog bestaande koorgedeelte loopt en vóór de restauratie onder het maaiveld verborgen zat. Een tweede aanwijzing van terpenverhoging vinden we in de ontdekking van de oorspronkelijke vloer in de kerk. Deze bestond uit vierkante rode bakstenen en lag 90cm onder de begane grond. Een derde bewijs vinden we ook in de kerk en geeft tevens de tijd aan wanneer deze verhoging moet hebben plaatsgevonden. Dit bewijs is de piscina die in de noordoosthoek binnen het koor in de noordelijke muur is gebouwd en waarvan de uitwatering naar buiten ook aan de buitenmuur nog zichtbaar is, midden boven een zandstenen plaat in de muur. Een dergelijke wasbak bevindt zich natuurlijk op handhoogte, maar dit bouwwerk zit ver boven handhoogte en in het thans gerestaureerde muurwerk zijn nog de sporen zichtbaar, dat dit wasbekken oorspronkelijk lager moet zijn aangebracht. De restaurateurs hebben dit in het tegenwoordige muurwerk duidelijk aangegeven. Het verschil bedraagt ongeveer het verschil tussen de gevonden vloer en de begane grond en de huidige grondslag buiten de kerk met die van vóór de restauratie. Aangenomen kan dus worden, dat die laatste verhoging van de wierde nog in de rooms-katholieke tijd, omstreeks 1500 heeft plaatsgehad.
Tenslotte valt er aan de buitenzijde van der kerk nog te wijzen op de zuidmuur, waarin zich evenals in de noordmuur nog een rest van oud muurwerk bevindt. Die precies dezelfde raamboog laat zien als het tufstenen restant aan de andere zijde. Wie goed kijkt, ontdekt te midden van de baksteen nog enkele tufstenen. Het is de rest van de tufstenen kerk die we in de noordmuur ontdekken, maar hier heeft in een tijd dat men baksteen gebruikte en het tufsteen niet meer aanvoerde uit Duitsland, met deze baksteen een restauratie plaats gevonden.
We gaan de kerk binnen. Door een zware, ouderwets aandoende met ijzer en nagels beslagen deur treden wij het torenportaal binnen. Het is alles nieuwbouw, wat we hier zien, links de consistoriekamer, recht voor ons de stenen trap, die toegang geeft tot toren en kerkorgelruimte, rechts de deur, die toegang geeft tot de kerk zelf.
Zandstenen grafzerk Tegen een wand staat een grijze zandstenen grafzerk. Het is een eenvoudige, vrij ruw bewerkte zerk. Duidelijk zijn in de zerk nog de sporen te vinden van bijl of houweel, waarmee de steen bekapt is. In het midden is een primitief bewerkte kruis te zien. Verder wat krassen, die echter geen bepaalde betekenis schijnen te hebben. De steen is gevonden bij het leggen van de fundamenten van de toren en dekte een zware eikenhouten kist, die niet met spijkers, maar met eikenhouten pinnen in elkaar geslagen was. Vermoedelijk is dit een priesterzerk geweest, die dus het graf van een geestelijke, die eens in een van de oude kerken dienst deed, bedekte. De steen heeft een hoge ouderdom en stamt vermoedelijk nog uit de tijd van de tufstenen kerken, waarschijnlijk uit de 11e of 12e eeuw. Wiens graf deze steen bedekte, weten we niet. De kloosterlingen zijn namelijk naamloos begraven, maar dat de man een steen op het graf kreeg, wijst toch op het feit, dat hij van betekenis moet zijn geweest. Verder is er nog een fraai bewerkte, maar helaas zwaar beschadigde dubbele grafzerk, die eens het graf bedekte van een van de eerste kerkvoogden van Termunten uit de 17e eeuw. Boven in de toren hangt de klok die de geroofde heeft vervangen. Het gevaarte is ongeveer 500kg zwaar en heeft als opschrift:
De oude klok, die zolang tot Gods eer mocht trillen, Moest onder ’t bruut geweld versmelten en verstillen, Ik roep opnieuw Gods goedheid uit en breng het volk tesaam, In ’t vrij Termunten tot een dankbaar loven van Gods naam.
Nu gaan we het eigenlijke kerkgebouw binnen. We worden direct getroffen door het eikenhouten meublement. De kerk maakt een rijzige indruk. Hoge gewelven, waarvan het koorgewelf weer opnieuw in zijn oorspronkelijke vorm ingemetseld is. Vóór de bevrijding bevond zich daar een houten zoldering. Een machtige indruk maakt de zware triomfboog, die het koorgedeelte van het schip scheidt. De eveneens zware pilaren die het eerste gewelf steunen, wijzen er duidelijk op dat de kerk vroeger groter geweest moet zijn. Duidelijk kunnen we zien, dat de muren van de eerste helft van de kerk eenvoudige muren zijn, die men tussen de zware pilaren heeft ingemetseld, om weer een gesloten geheel te krijgen.
Het koor is het oorspronkelijke gedeelte van de bakstenen kerk. De fraaie lijnen, die we aan de buitenzijde al ontdekken, vinden we hier aan de binnenzijde in een andere vorm terug. Het muurwerk is voorzien van een dun laagje pleister, omdat men het te bont achtte om het in natura te laten. De warme kleur van de baksteen is hierdoor helaas verloren gegaan.
De bouwgeschiedenis en de tragedie van Menterwolde Over de bouwgeschiedenis zijn niet veel, maar toch enkele gegevens bekend. Het is een interessante, maar bewogen geschiedenis, die weer duidelijk demonstreert hoe de bewoners hier in dit gebied strijd hebben geleverd tegen storm en water. De bouwgeschiedenis vinden we vooral in de oude kroniek van de abt Eitatus, die met een aantal kloosterlingen van het klooster te Aduard omstreeks het jaar 1258 naar Menterwolde, vlakbij het tegenwoordige Nieuwolda vertrekt om daar een dochterklooster te bouwen. Eitatus is niet alleen hoofd, geestelijk vader van dit dochterklooster, maar tevens de bouwmeester ervan. Hij wordt hierin bijgestaan door de jongere Volkert, die later zijn opvolger zou worden. De kloosterlingen van Aduard behoren tot de orde der Cisterciënzers. Deze zijn volgelingen van Bernard van Clairveaux die omstreeks 1120 leefde. Hij ijvert voor de opheffing van de geestelijke stand en voert het verbasterde en verwaterde monnikendom weer terug tot de strenge regels van de stichter van het eerste klooster, Benedictus van Nursia. Over het algemeen is de geestelijke stand in deze jaren al in een diep zedelijk verval geraakt en door de strenge tucht brengt Bernard zijn kloosterlingen weer terug naar een werkzaam en deugdzaam leven om te doen waar kloosterlingen voor bedoeld waren, geestelijk leiding geven. Eitatus nu, geeft in zijn kroniek blijk van de ernstige levensopvattingen en vaderlijke zorg van de hem toevertrouwde kloosterlingen en de bevolking. Zo gaan zijn bemoeiingen niet alleen over de bouw en inrichting van het klooster te Menterwolde, zij strekken zich ook uit over de bevolking van dit gebied. Bij de bouw van het klooster van Menterwolde doet men een belangrijke ontdekking. De jonge bouwmeester Volkert, die vooral belast is met de leiding bij het bakken van de bouwstenen, merkt bij het openen van een oven, dat de gebakken stenen zijn bedekt met een dun geel en glanzend laagje klei. De klei, waarvan deze stenen zijn gevormd, zijn afkomstig uit een kleiput, die bij de overstroming van 1259 met zeewater is volgelopen. Zo komt hij tot de gedachte, dat het zout van dit water misschien de oorzaak van dit verschijnsel is. Er wordt een proef genomen. Als twee stenen gebakken zijn, worden nadat de oven op temperatuur is gekomen, van boven enige zakken met zout in de oven geworpen, waarna die gesloten wordt. Als de zaak is afgekoeld, zijn de stenen bedekt met een geel en glanzend laagje. Er is ontdekt hoe je glazuur moet maken. Men besluit van deze ontdekking gebruik te maken en alle vooruitstekende stenen, afdekkingen en kraalvormige omlijstingen met een laagje glazuur te bedekken. Dit procedé is, zoals gemeld ook bij de kerk van Termunten toegepast.
Onder allerlei zware omstandigheden wordt de bouw van het klooster te Menterwolde voortgezet. De dijken breken herhaaldelijk door. De abt onderneemt een tocht door het gebied om de bevolking aan te sporen de dijken van de Aa en de Tjamme te versterken die op een slappe veengrond liggen. Hij voorziet een groot gevaar en vindt dat men te vlug is geweest met het uitkleden van de bouwplaats van hun klooster. Men had beter op de hoge kleigronden van Menterne (Termunten) kunnen bouwen. Volkert heeft de ondergang van het klooster niet meegemaakt, maar zijn vrees zou niet zo heel lang daarna een feit worden. In 1277 is na herhaalde overstromingen eindelijk het begin van het einde gekomen. De dijken breken door. De gewelddadige waterdruk perst de veengrond onder de dijk weg die nu doorzakt en het water toegang geeft tot de door haar beschermde gronden. Het klooster van Menterwolde wordt ook onderspoeld en een groot deel van de gebouwen stort in en vele kloosterlingen vinden de dood. Het daarop volgende jaar wordt besteed aan het verrichten van voorlopige herstelwerkzaamheden, maar het water blijft staan tussen Reide en de Ae en men begint te zien, dat het onbegonnen werk is. Van de heer van Fermishen (Farmsum) krijgt men de beschikking over een stuk kleigrond bij Termunten en in 1282 begint men het klooster van Menterwolde af te breken en over te plaatsen naar Menterne. Dit duurt verscheidene jaren. In 1287 is er wederom een grote overstroming, die vooral verwoestingen aanricht tussen de Eems en de Lauwers. Duizenden komen om het leven. Een groot deel van het dorp Oerdom wordt compleet weggeslagen, waardoor de kerk aan de rand van het water komt te staan. Ook Termunten lijdt ernstige schade en de kerk wordt vernield.
Drie jaar later in 1291 komt er al weer een nieuwe ramp die de Dollard vergroot tot aan Menterwolde. De kloosterlingen die daar nog in het klooster verblijven, zoeken overhaast een heenkomen en proberen zich in veiligheid te stellen. Diep in de nacht geeft vader Volkert het bevel te verhuizen naar Menterne. Hijzelf gaat met de peilstok voorop, om door het water voor de zijnen de weg aan te geven. Op deze is hij uitgegleden en verdronken. De volgende dag vinden de bedroefde kloosterlingen zijn aangespoelde lichaam dat zij met diepe eerbied begraven in de nieuwe kerk van Termunten. Van het klooster van Menterwolde blijft maar weinig meer over. In 1299 wordt het klooster van Menterwolde opgeheven.
Voortaan blijven de Cisterciënzers in het klooster van Menterne, op de plek tussen Woldendorp en Termunten, daar waar het nu nog steeds het 'Grijzemonnikenklooster' heet. In het landschap is de plek van het klooster nog altijd herkenbaar. Het klooster blijft bestaan tot aan de hervormingstijd als het leegloopt en de laatste monniken, waaronder hun abt, hun toevlucht zoeken in het moederklooster Aduard. Het klooster te Termunten wordt door de Geuzen onder Barthold Entens verwoest. Het puin is gebruikt voor de versterking van de zeewering te Reide.
De plaats van het klooster is nog in de 17e eeuw met enige nauwkeurigheid bekend. Onder Nieuwolda ligt de plaats ‘de (olde) Stoeff’. Deze plek is in 1951 archeologisch onderzocht en men heeft toen alleen een grafveld gevonden. In 1975 wordt ook het poortgebouw van het klooster gevonden. De funderingen van het klooster zijn in 1998 gevonden onder de boerenschuur op het terrein. Ook blijkt het kloosterterrein groter te zijn geweest dan men in 1951 gedacht heeft.
De nederzetting MenterwoldeIn de buurt van het klooster Menterwolde heeft tevens de nederzetting Menterwolde gelegen. Ten eerste zijn er de aanwijzingen rondom de plaats ‘Kampwoude’. Andere aanwijzingen voor deze laatmiddeleeuwse nederzetting staan in de kroniek van Wittewierum, waar een 13e eeuwse vete wordt beschreven die draait om Ida van Menterwolde, die in de ogen van tijdgenoten een edelvrouwe moet zijn geweest. Menterwolde wordt in dit verhaal duidelijk onderscheiden van Midwolda en nevenstaand gebruikt. Mogelijk heeft de nederzetting ‘Kampwoude’ (Menterwolde) gelegen ten noorden van Nieuwolda-Oost. Tussen de Heemweg en de Hoofdweg-Oost liggen de resten van talloze raatakkers, zoals op satellietfoto’s duidelijk zichtbaar is geworden. In de 19e eeuw staat het gebied bekend als de ‘Blinken’, wat waarschijnlijk duidt op de overblijfselen van huiswierden. Het gebied is tot nog toe buiten archeologische belangstelling gebleven.
Noten: 1) Mondsteen: de steen, die bij het bakken met het vuur van de oven in aanraking komt en bij de mond van de oven ligt. Deze steen wordt door de grote hitte donker verbrand, vaak verbogen en soms vervormd. De buitenkant van de steen smelt soms en kan verschillende mooie vormen aannemen. 2) Raatakkers (ook: Celtic fields) zijn kleine, min of meer vierkante akkers zoals die in de ijzertijd werden gebruikt voor de verbouw van primitieve graansoorten als emmertarwe en spelt. De akkers zijn zo'n 50 bij 50 meter groot en soms voorzien van een aarden wal.
Bronnen:
|